HOME
Ziekten bij roofvogels en uilen - Newcastle Disease (NCD)

Ziekten bij roofvogels en uilen

Newcastle Disease (NCD)

Eaglewatch roofvogels en uilen

NEWCASTLE DISEASE


Newcastle Disease (NCD):


NCD is een sterk besmettelijke ziekte bij vogels, welke wordt veroorzaakt door een aviair Paramyxovirus (PMV). De ziekteverschijnselen ten gevolge van een Paramyxo-infectie variëren van acute sterfte, aandoeningen van het digestie- en respiratie-apparaat en het centrale zenuwstelsel tot een symptoomloze infectie. De ernst van de ziekte is afhankelijk van de gevoeligheid van de gastheer en het ziekteverwekkend vermogen van de betrokken Paramyxostam. de ziekte komt wereldwijd voor en is in een groot aantal landen endemisch. In 2018 zijn in Europa uitbraken vastgesteld in Cyprus en België.

Paramyxovirus:
De groep van de Paramyxovirussen wordt onderverdeeld in verschillende typen. Binnen één type bestaat er verschil in ziekteverwekkend vermogen. NCD wordt veroorzaakt door een aviair Paramyxovirus type 1 (PMV-1), waarvan de Intracerebrale Pathogeniteits Index (ICPI) hoger is dan 0,7. De ICPI is een index waarmee het ziekteverwekkend vermogen van het Paramyxovirus bij hoenders wordt vastgesteld. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen PMV-1-virussen met een beperkt ziekteverwekkend vermogen (ICPI < 0,7), welke in de zin van de wet geen NCD veroorzakende virussen zijn, en Paramyxo-type-1-virussen met een hoog ziekteverwekkend vermogen (ICPI >0,7), welke dus NCD-virussen zijn. Naast de indeling op basis van de ICPI wordt door de OIE ook de volgorde van de base paren voor de restrictieplaats van het Fusie eiwit als criterium voor pathogeneit gehanteerd. De aanwezigheid van meerdere basische aminozuren vanaf positive 113 en een phenylalanine op positive 117 is gedefineerd als een aangifteplichtige NCD stam.De Paramyxovirussen zijn zeer stabiele virussen (weinig mutaties), maar gevoelig voor de meeste toegepaste desinfectiemiddelen.

Verspreiding van het NCD virus:
Verspreiding van het virus binnen een koppel verloopt via inhalatie van virus of de opname van water en/of voer dat besmet is door mest of secreta van hokgenoten. Verspreiding van een besmette koppel naar een gevoelige koppel is mogelijk via de lucht, besmette waterdruppeltjes en stofdeeltjes en via mechanische vectoren. Kleding, schoeisel van bezoekers, kratten, containers en eiertrays zijn hiervan de belangrijkste. Andere verspreidingsvectoren zijn: andere dieren, inclusief vliegen, besmet strooisel en pluimveeproducten (vlees en eieren). Verspreiding van virus vanuit een reservoir van wilde vogels is mogelijk bij direct contact tussen besmette wilde vogels en bedrijfspluimvee. Besmetting is ook mogelijk indien besmette wilde vogels zich in de directe nabijheid van de stal ophouden en de omstandigheden voor de verspreiding via de wind gunstig zijn. In dit kader zijn ook (post)duiven een potentiÎle besmettingsbron. Binnen PMV-1 kennen we, op basis van de nucleotide verschillen van het F-eiwit 2 klassen (Class I en Class II). De klassen zijn verder onderverdeeld in resp. 9 en 19 genotypen. Alle deze genotypen behoren echter nog steeds tot hetzelfde serotypen, zodat dereguliere PMV-1 vaccins beschermend zijn.

Gevoeligheid:
Het NCD-virus kan aanwezig zijn in bijna alle vogels, zowel gedomesticeerde als wilde vogels. Direct gevoelig voor het virus zijn kippen, kalkoenen, kwartels, duiven, struisvogels, kanaries en papagaai-achtigen. Andere vogels zijn minder gevoelig en vertonen mildere ziekteverschijnselen. Minder gevoelige vogelsoorten kunnen het virus bij zich dragen en uitscheiden zonder ziekteverschijnselen te tonen.

Bescherming tegen NCD:
Een besmetting met PMV veroorzaakt immunologische reacties van de hoenderachtigen en een aantal andere vogelsoorten. Eén van de reacties is de vorming van (neutraliserende) afweerstoffen in het bloed, ofwel humorale immuniteit. De neutraliserende afweerstoffen zijn aantoonbaar met behulp van laboratoriumtesten, zoals de Haemagglutinatie Remmings Reactie (HAR). Niet alle vogelspecies zullen echter reageren met de vorming van neutraliserende afweerstoffen. Dieren met een hoge concentratie (neutraliserende) afweerstoffen zijn beschermd tegen het optreden van de ziekte. Lage concentraties kunnen de besmetting waarschijnlijk niet voorkomen, maar beschermen wel tegen ziekte en sterfte. Het is aangetoond dat dieren met lage concentraties afweerstoffen en zelfs zonder afweerstoffen toch beschermd zijn tegen de ziekte. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het optreden van een andere immunologische bescherming (niet-humorale immuniteit) en niet gebaseerd op neutraliserende afweerstoffen in het bloed.

Vaccinatie & Preventie bij NCD:
Door het vaccineren van kippen is het mogelijk een bescherming tegen NCD op te bouwen. Voor de vaccinatie worden zowel levende PMV-1-virussen, met een lage ICPI, als geïnactiveerde virussen aangewend. Niet alle vogelsoorten reageren na vaccinatie met de aanmaak van (voldoende) afweerstoffen in het bloed, sommige vogelsoorten zullen zelfs helemaal niet reageren met de vorming van afweerstoffen. Bij hoenders zijn de effecten van verschillende vaccinaties uitgebreid onderzocht.

De pluimveehouder is volgens de “Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekte, zoönoses en TSE's” verplicht te zorgen dat kippen en kalkoenen op zijn bedrijf wordt gevaccineerd tegen NCD. De vaccinatie moet leiden tot, d.m.v. de HAR test, aanwijsbare titers. Basis van de regelgeving is dat dieren onder de 70 dagen een minimale bescherming hebben dat van de 30 te onderzoeken bloedmonsters minimaal 1 monster een HAR titer heeft van 3. Vanaf 70 dagen dient een bescherming aanwezig te zijn waarbij 25 van 30 te onderzoeken bloedmonsters een HAR titer hebben van 3. Tot 6 weken na het toedienen van een dode entstof geldt voor deze eis een uitzondering wanneer de koppel elke 6 weken (door een dierenarts) wordt gevaccineerd (d.m.v. spray of aërosol). Voor elke koppel moet een entschema worden opgesteld dat leidt tot de bovenstaande minimale titers. Daarnaast staan in de regelgeving een aantal verplichte entingen vermeld. Tussen de derde en de achttiende levensdag moet het pluimvee tenminste eenmaal worden gevaccineerd. Twee tot zes weken voor overplaatsing naar een ander pluimveebedrijf moet een vaccinatie met een levend vaccin door middel van spray of aërosol worden uitgevoerd. Hierdoor ontstaat het voordeel dat de dieren met een goed beschermende slijmvliesimmuniteit op transport gaan. Voor de leeftijd van 22 (bij kalkoenen 30) weken is een vaccinatie met een geïnactiveerd vaccin verplicht.

Algemene onderwerpen:

Aviaire goiter Aviaire necropsie Ziek maken Sterfte Trichomoniasis Vitamine A Vogelziekten Ziekten Ziekteverwekkers

Bacteriën:

Chlamydia Clostridium Ecoli Megabacteria Psittacose Salmonella Tuberculose

DNA:

DNA besmetting DNA geslachtsbepaling

Parasieten:

Coccidiën Cryptosporidium Giardia

Schimmels:

Aspergillose I Aspergillose II

Virussen:

Aviaire influenzavirus Aviaire polyomavirus Diagnose Aviaire influenzavirus Newcastle virus Pacheco Psittacine Westnijlvirus

Wormen:

Wormen